~ Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel ~

De Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel was jarenlang een onderdeel van de vaste Gijsbreght-traditie in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Nadat Vondels Gijsbreght van Aemstel op nieuwjaarsdag was gespeeld, werd het korte, kluchtige stuk De bruiloft van Kloris en Roosje opgevoerd. Hierin bespreekt het echtpaar Thomasvaer en Pieternel het afgelopen jaar. Deze tekst werd meestal voor de gelegenheid geschreven om de lotgevallen van het afgelopen jaar nog eens in herinnering te brengen. Het was daarmee een voorloper van de huidige oudejaarsconference.

Voor het jaar 1950 wordt Annie door het Amsterdams Toneel Gezelschap A.T.G. uitgenodigd om de tekst van de nieuwjaarswens te schrijven. Hoewel de tekst lang onbekend is gebleven, is hij opgedoken in de archieven van de erven Schmidt en van het voormalig Theater Instituut en gedeeltelijk in te zien bij het Literatuur Museum en compleet bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Thomasvaer en Pieternel klagen wat af in dit stuk, althans, dat vinden ze zelf:

“Thomasvaer: Nu word ik toch wel angstig, dat de kennissen en vrinden ons zoetjes aan wat al te zuur en gallig zullen vinden. Wij zijn aan de Nieuwjaarswens toe. Dat ligt ons meer dan klagen.
Pieternel: Wie ’t goede wenst en gelooft ook zelf in betere, lichtere dagen. Wij wensen onze Koningin dit jaar één enkel ding. Een ding, dat onbereikbaar schijnt helaas: verbroedering.”

een passage uit het script

een passage uit het script

première
3 januari 1951, Stadsschouwburg, Amsterdam
tekst
Annie M.G. Schmidt
regie
Herman Sternheim
gezelschap
Amsterdams Toneelgezelschap A.T.G.